Het lijkt een tegenspraak te zijn, aan de ene kant de vaststelling “er is geen wereld” en aan de andere kant de ervaring van in een wereld te leven.
Hoe valt dat met elkaar te rijmen?
Het feit is dat ik mezelf ervaar in wat ik ervaar, ik lijk dáár te zijn waar ik denk en geloof te zijn. Ik denk en geloof een lichaam te zijn in een wereld, en toch is daar altijd die ondertoon van “dit kán gewoon niet waar zijn”. Waar komt die gedachte vandaan?
Misschien ben ik helemaal niet wat ik denk en geloof te zijn, misschien is dat alleen maar een gedachte en een geloof, en soort droom. En houdt enkel en alleen het geloven erin in stand dat wat ik ‘mijzelf’ en de wereld noem.
Het feit dat ik dit kan denken is al genoeg om de herinnering aan kennelijk “iets anders” dan wat ik nu denk te zijn en geloof te weten en ervaren te triggeren en de “deur” te openen uit wat ik misschien wel niet ben (een lichaam, de wereld), naar wat ik wel ben en altijd ben gebleven, wat dat ook mag wezen.
Als ik dit wat ik nu ervaar en de wereld niet ben, dan moet ik wel het “andere” zijn. Het is het een of het ander. Beide kunnen niet tegelijkertijd “bestaan”. Als in, ik kan niet tegelijkertijd dromen én wakker zijn.
Dit proces van bewustwording, kan niet anders zijn dan verwarrend,en pijnlijk, het is als een overgangsrite, waarbij dat wat gedacht werd dat er was, nu als symbool her-gebruikt wordt om weer terug te herinneren in wat van een vage herinnering weer dat wat IS wordt.
Dit moet wel door middel van symboliek gebeuren, want alleen zo kan de betekenis van wat ik dacht dat waar was (een lichaam zijn in een wereld) een andere functie krijgen. Een functie verschuiving van in afscheiding blijven, en daar onbewust van zijn, naar het helpen terug herinneren in dat wat IS, door middel van alles wat eerst als “waar” werd gezien, nu als symbool te gaan zien als de wens terug te herinneren in dat wat IS.
En natuurlijk zijn de woorden “dat wat IS” ook symbolisch, net als alle woorden dat zijn, want het ervaren in een lichaam in een wereld, is juist bedacht om “dat wat IS” te verbergen, te vermommen in dat wat niet is.
Dus de woorden “dat wat IS” is ook slechts een herinnering, en nog niet wat “IS” werkelijk is.
Dat gaat de zich in een wereld gelovende, ervarende denkgeest die denkt en gelooft een lichaam te zijn nog verre te boven.
Het verst, waarbij in acht wordt genomen dat het woord “verst” een afstand en een doel doet vermoeden en beloven, maar ook een symbool is, voor wat geen afstand en doel behoeft in werkelijkheid, het verst dus dat we kunnen komen is bewust worden van de symboliek welke achter wat ik dacht dat waar was (ik als lichaam in een wereld) ligt verborgen. Daardoor wordt het schijnbare waarheidsgehalte van wat gedacht en geloofd werd dat “waar” was langzaamaan stap voor stap “ont-geloofd”.
Waarbij de pijn en het lijden, want dat is, laten we eerlijk zijn toch vooral wat de ervaring is als in een lichaam in een wereld gelovende denkgeest, langzaam aan zal verminderen, waardoor er momenten van “lichtheid” zullen zijn die zich afwisselen met het onvermijdelijke gevoel van “verlies”, een periode van “boven het slagveld” zijn en tegelijkertijd nog ervarend op het slagveld, naar volledig alleen maar boven het slagveld zijn volledig alles overziend en doorziend, naar tenslotte een volledig terug herinneren in dat wat IS.
“Er is geen wereld” en het daaraan gekoppelde er is alleen maar “IS”, kan dan ook niet meer zijn dan een aanname terwijl er nog ervaren wordt in een lichaam in een wereld. Het volledige “er is geen wereld” en dat wat “IS” valt niet meer binnen het “gebied” van de ervaring, van tijd en ruimte.
“Er is geen wereld! Dit is de kerngedachte die de cursus probeert te onderwijzen. Niet ieder is bereid dit te aanvaarden en ieder moet zo ver gaan als hij zich kan laten leiden langs de weg die hem naar de waarheid voert” (WdI.132.6:2-4).