We zijn een leven lang geobsedeerd bezig het lichaam in stand te houden. Wat we eigenlijk in stand willen houden, maar wat verborgen moet blijven, is ons geloof in de egodenkgeest.
En we willen het geloof in de egodenkgeest in stand houden, omdat dat gedachtesysteem de enige brandstof is die het idee en het geloof in een lichaam gaande houdt.
Een schijnbaar gesloten gedachtesysteem dat zichzelf draaiende houdt, maar in z’n geheel een illusie een waanidee is.
Onze obsessieve relatie met het lichaam is gebaseerd op een waanidee waar we in geloven en dus denken dat het waar is.
Onze focus op het lichaam is een dagtaak, we zijn altijd met ons lichaam bezig, ook als we het negeren, want iets negeren, betekent dat we geloven dat het er eerst was, maar nu genegeerd wordt.
De obsessie voor het lichaam is eigenlijk de verdediging tegen Eenheid, tegen Liefde, tegen God.
Hoewel het eigenlijk juist het tegenovergestelde lijkt te zijn.
Onze ultieme, goed verborgen, verdediging tegen Eenheid, Liefde, God is van God ook een ´lichaam´ te maken, in de zin van ´iets´ wat los van ons staat en ver verheven is boven ons kwetsbare lichaampjes. En zo wordt ook van Eenheid een dualistische versie gemaakt; god en ik, jij en ik, twee aparte lichamen, en van Liefde wordt speciale liefde bedacht; god houdt van mij, god houdt niet van mij, ik hou van jou, omdat jij mijn geliefde, kind, ouder, familie, vrienden enz. bent, maar ook speciale haat hoort in de dualistische rijtje thuis, allemaal met als centraal uitgangspunt het lichaam.
Dus van waar we ons tegen verdedigingen (Eenheid, Liefde, God) hebben we nu een speciale eigen haat/liefde versie gemaakt, naar ons eigen waan-evenbeeld.
Het verhaal wat we kennen dat God ons heeft gemaakt naar zijn evenbeeld lijkt nu te kloppen, want alleen op die manier kunnen we voor onszelf hard maken dat we een lichaam zijn, want we hebben nu een god bedacht die ook een soort lichaam is, los van ons staat en ons ‘geboetseerd’ heeft en adem heeft ingeblazen.
Het verhaal van zonde, schuld en angst werd leven ingeblazen, het grote theater van de zonde, schuld en angst ving aan. En we namen en nemen dit bloedserieus, we zien het zeker niet als het theater van de lach. We spelen onze rollen bloedserieus en vergeten dat dit alles voortkomt uit de (ego)denkgeest en we niet onze rollen zijn.
Dus dit hele gedoe heeft maar één doel en dat is ‘vergeten’ dat we in werkelijkheid denkgeest zijn en niet een lichaam.
Het doel is dus helemaal niet lichaamsgericht, zoals de egodenkgeest wil geloven, maar denkgeest gericht, omdat er niets anders is dan denkgeest en dus kan alleen de denkgeest de bron zijn en kan er alleen in de denkgeest iets veranderen.
Het lichaam is de enige troef die de egodenkgeest heeft, dus dat moet obsessief bewaakt en gebruikt worden waarbij het voor het ego niet uitmaakt of het lichaam nou gebruikt of misbruikt wordt, aangevallen of verdedigd wordt, als het lichaam maar als oorzaak en gevolg wordt gezien is het goed voor de in afscheiding gelovende egodenkgeest.
Alles wat we, de denkgeest, doen is gericht op het in stand houden van de gedachte een lichaam te zijn, alles, elke ademteug, elke beweging, elke hap, elke gedachte over ziekte en gezondheid, en dood allemaal lichaamsgericht.
De obsessie die we hebben tov het lichaam is dus helemaal niet lichaamsgericht, maar egodenkgeest gericht, met als enig doel te voorkomen dat we ons herinneren denkgeest te zijn, dat een lichaam projecteert.
De denkgeest huist niet in een lichaam, maar andersom, het lichaam is een gedachte van, door en in de denkgeest. En wat we zien en denken te zijn is een projectie, een lichtbeeld, en dus nog steeds een gedachte, aangestuurd door gedachten en wel gedachten van zonde, schuld en angst.
Het is immers onmogelijk uit Eenheid, Liefde, God te stappen, dus moet wat de egodenkgeest probeert te doen, zich toch af te scheiden, wel zeer pijnlijk en onnatuurlijk zijn en precies het tegengestelde van Liefde zijn, namelijk zonde, schuld en angst. En zo lijden we nooit om de reden dat we denken en geloven te lijden, namelijk door iets wat zich buiten ons afspeelt in enige vorm welke eruit ziet als lijden.
En natuurlijk is de weerstand dit te willen zien enorm. Een weerstand die geprojecteerd wordt op het lichaam en daar wordt ervaren, als lichamelijke pijn en ongemak, maar niet gezien mag worden als komende van de egodenkgeest die de lichamelijk pijn en ongemak als rookgordijn gebruikt, als afleiding van de oorzaak, die enkel en alleen in de denkgeest ligt.
De egodenkgeest is immers in elke gedachte die we denken aanwezig en doet dus altijd mee, en voert keurig en gehoorzaam uit waar deze is voor bedacht; weerstand geven.
Maar gelukkig is ook de herinnering aan wat we werkelijk zijn, denkgeest, wel nog steeds aanwezig in elke gedachte; de waarnemende/keuzemakende denkgeest. En alleen de denkgeest die zich aan het bewust worden is van dit hele waanzinnige (on)mogelijke gedoe, kan leren dat er een bewuste keuze gemaakt kan worden, niet een keuze op vorm niveau, dus lichaamsniveau over het lichaam, maar op denkgeest niveau, over naar welk denksysteem we willen luisteren: ego of Heilige Geest.
Gedachten zoals, ja maar het lichaam dan, moet ik dat dan maar negeren, is een egogedachte, een verdedigingsgedachte. En dat is niet fout of goed, het ego doet waar we het voor hebben bedacht, het kan niet anders.
Het enige wat we wel kunnen doen, als waarnemende/keuzemakende denkgeest is oordeelloos leren kijken naar al die verdedigingen tegen Liefde, Waarheid, God, en deze vergeven, omdat we willen zien dat het onmogelijk is en onzinnig, onnodig ons te verdedigen tegen Liefde, Waarheid, God of hoe we het Onnoembare ook willen noemen.
En het lichaam dan? Dat krijgt dan een andere functie in handen van onze HG kant van de denkgeest en zal moeiteloos zijn nieuwe functie vervullen, nu als projectie vanuit HG, waarbij het lichaam slechts een hulpmiddel is wat we, zolang we in de ‘ervaring’ verkeren, kunnen begrijpen.
Ik (denkgeest) laat de egodenkgeest voor wat het is met z´n speeltje (het lichaam) en geef het terug aan HG/J, alsjeblieft her-gebruik het maar, her-gebruik elke beweging elke handeling elke gedachte die lichaamsgericht lijkt te zijn.
En ik (denkgeest) ga dus nu niet mee in de (ego)gedachte dat ik nu ik dit zie al mijn ‘slechte’ gewoontes aan moet gaan pakken, en nieuwe ‘goeie’ gewoontes aan moet leren, want dan maak ik weer het lichaam tot centraal uitgangspunt en ben ik weer gewoon aan het oordelen.
Ik (denkgeest) hoef alleen maar te leren elke gedachte die ik heb terug te nemen in de denkgeest en te vergeven, zonder resultaat gericht te zijn. En als ik merk dat ik dat wel ben, die gedachte ook weer te vergeven, en als ik daar ook weer een oordeel over heb, dat ook weer te vergeven. Alleen zo zal ik leren oordeelloos te kijken en wordt ik als een toeschouwer in de zaal die naar zijn eigen toneelstuk kijkt, erin speel, maar zich er niet meer mee vereenzelvigt. Zoals een acteur op het toneel ook donders goed weet dat hij z’n rol niet is, maar hem wel speelt.
De denkgeest is dan helemaal terug in de waarnemende/keuzemakende denkgeest positie die alleen nog maar kan kiezen tussen angst of Liefde, terwijl het toneelstuk op het toneel gewoon doorgaat, tot het klaar is, niet door de lichamelijke dood, maar doordat de denkgeest zich volledig herinnert in God.
Leestip: T4.V. De ego-lichaam-illusie, blz. 65 van het Tekstboek van ECIW