Ik laat Margot Krikhaar hier ook even aan het woord, want ook zij heeft over ‘haat’ en ‘zelfhaat’ geschreven in haar tweede boek ‘De grote bevrijding’ op pagina 68 in het hoofdstuk 5.4 Het ontstaan van het valse zelf:
De drie lagen van het zelfbeeld
Ons zelfbeeld is opgebouwd uit drie lagen, waarbij elke laag de verdediging vormt van wat eronder ligt. Deze drie lagen worden gevormd door (1) zonde, schuld en angst, (2) dader/aanvaller, (3) slachtoffer/gezicht van onschuld (zie figuur 7: De drie lagen van het zelfbeeld). Het lichaam wordt gebruikt om dit zelfbeeld uit te drukken. De onderste laag is schuld en angst. Zoals we zagen komt deze schuld voort uit de afscheidingsgedachte, en gaat schuld altijd gepaard met angst.
Schuld en angst vormen de verdediging tegen ons ware Christus Zelf dat eronder schuilgaat. Het is het eerste (innerlijke) ‘schild van vergetelheid’ van het ego (zie paragraaf 4.3). In deze laag zit naast schuld en angst ook verdriet:
verdriet om de onschuld die verloren lijkt te zijn (zie P2.IV.1:7).
De volgende laag, die bovenop de schuld en angst ligt, is die van daderschap of aanval. Schuld moet vanuit het ego naar buiten worden geprojecteerd.
Dit leidt tot aanval op anderen door hen als schuldig en onwaardig te zien, en daarmee ‘een aanval waard’. Dit gaat altijd met haat en woede gepaard.
Deze agressieve aanvallen worden vervolgens ook weer afgedekt, en hiervoor dient de derde verdedigingslaag. Dit is de bovenste laag, waarmee we ons aan anderen laten zien. Deze laag bestaat uit slachtofferschap of “het gezicht van de onschuld” (T31.V.2:6).
Vanuit dit deel van het zelfbeeld voel je je slachtoffer van de ‘schuldige’ en ‘vijandige’ anderen die jou naar jouw mening iets willen aandoen en voortdurend bedreigen. Of je voelt je slachtoffer van wereldse of lichamelijke factoren buiten jouw controle. Het gevoel van bedreigd worden door anderen of situaties komt uitsluitend voort uit je eigen schuldprojecties, maar deze zijn uit het bewustzijn gewist. De innerlijke schuld is nu buiten je geprojecteerd en lijkt helemaal niets meer met jouzelf te maken te hebben. Jij kan er niets aan doen, zo lijkt het; je wast je handen in onschuld en lijdt door de schuld van anderen. Deze laag gaat gepaard met gevoelens van machteloosheid en frustratie, met afzijdigheid (je willen afkeren van anderen of van de wereld, of juist heel veel afleiding zoeken in de wereld), en vaak ook met verdriet. Maar dit zijn krokodillentranen: het verontwaardigd ‘lijden’ om anderen te beschuldigen van wat jou is ‘aangedaan’, terwijl de eigen projectie hevig ontkend wordt. En uiteraard roept dit idee van slachtofferschap ook woede en angst op.
Schuld is het fundament van het zelfbeeld, en dat is dan ook wat we diep van binnen zullen voelen zolang we met ons afgescheiden ‘ik’ geïdentificeerd blijven. Schuld voelen is een regelrechte kwelling en dat is uiteraard de reden dat het ego het uit alle macht probeert te ontkennen en projecteren. Maar omdat hij daarmee niet echt verdwijnt, blijft hij wel degelijk voelbaar en komt meestal bij de minste of geringste aanleiding tevoorschijn.
De ontologische afscheidingsschuld ervaren we psychologisch – op het niveau van het individuele zelf – vooral als zelfhaat. Bij zelfhaat kun je denken aan gevoelens van minderwaardigheid, tekortgeschoten zijn, ontoereikendheid, falen, onzekerheid en zelftwijfel. We kennen het ook als schuldgevoelens over allerlei zaken die we menen ooit verkeerd gedaan te hebben. Maar het basisgevoel van schuld gaat nog veel verder dan het gevoel iets verkeerds gedaan of gezegd te hebben. Het is een diep gevoel van verkeerd zijn. De basis van ons valse zelf is dus een diepgaand en kwellend gevoel van in de kern volkomen verkeerd en fout zijn. Het egozelf is als gevolg hiervan een diepe ervaring van kleinheid, iets wat soms wordt gecompenseerd door wat de Cursus ‘grootheidswaan’ noemt. Kleinheid (minderwaardigheid) en grootheidswaan, waarbij de pijn en angst overschreeuwd worden door verschillende vormen van stoerheid, flinkdoenerij of arrogantie, worden zo twee egokanten die elkaar voortdurend kunnen afwisselen, afhankelijk van de situatie.
“Grootheidswaan is altijd een dekmantel voor wanhoop. Het is iets hopeloos, omdat het niet werkelijk is. Het is een poging om je kleinheid te compenseren, gebaseerd op de overtuiging dat die kleinheid werkelijk is” (T9.VIII.2:1-3).